Heilig Bloedprocessie Boxtel
De verblijfplaatsen
De verblijfplaatsen van de Heilig Bloeddoeken. Daar het volgens de meeste oude geschiedschrijvers, die over het Heilig Bloedwonder hebben geschreven als vaststaand moet worden beschouwd dat het wonder heeft plaats gehad in de kerk van de parochie Sint Petrus te Boxtel, mag men veronderstellen dat die kerk ook met alle zorg de relikwieën binnen haar muren zal hebben bewaard zo lang men die daar veilig achtte. Dit is ook werkelijk geschied, daarvoor kunnen verschillende bewijzen worden aangehaald. Op 3 juli 1615 werd het kapittel van Boxtel gevisiteerd door Nicolaas Zoësius, bisschop van ’s-Hertogenbosch, en werd het eerste ondervraagd Petrus Bresserus, de oudste kanunnik, 69 jaar, die vanaf 1580 in Boxtel resideerde. Omtrent de relikwie van het Heilig Bloed getuigde hij dat hij die ook bezat met toestemming van de heren van het kapittel, maar dat niet allen wisten waar ze bewaard werden en het slechts aan weinigen bekend was gemaakt. Uit een predikatie, gehouden tot de gelovigen bij de vertoning van het Heilig Bloed in 1620 blijkt echter duidelijk dat de relikwie werd bewaard in de kerk. Bij een visitatie van het Kapittel van Boxtel in 1628 door Michael Ophovius, bisschop van Den Bosch, bleek dat de relikwie van het Heilig Bloed toen werd bewaard te ’s-Hertogenbosch in een klooster op de Uilenburg. Het is aan te nemen, zo schrijft Dorenbosch, dat de bloeddoeken na de val van ‘s’-Hertogenbosch in 1629 bewaard zijn gebleven op kasteel Stapelen en wel in de Sint Joriskapel, die eerst veel later als Heilig Bloedkapel zou worden aangeduid. Kasteel Stapelen met Ridderzaal en kapel. Duidelijk is dat na 1648 Boxtel niet meer voor de veiligheid van de Heilig Bloeddoeken kon instaan. De baanderheer van Boxtel, Ambrosius van Horne, heeft er voor zorg gedragen dat de doeken in overleg met de plaatselijke geestelijkheid werden weggevoerd uit Boxtel. Men ging er van uit dat alleen buiten de grenzen van de Republiek veiligheid voor de doeken was te vinden. Tussen 1648 en 1652 werden zij overgebracht naar de premonstratenzer Sint Michielsabdij in Antwerpen. Vanuit Hoogstraten (België) werden nu stappen ondernomen om de Heilig Bloeddoeken daar onder te brengen. Op 2 mei 1652 geeft Ambrosius van Horne volmacht aan Willem van Hamme, kanunnik van de kathedrale kerk van Onzelievevrouw te Antwerpen om een akkoord te sluiten met de heren van het Kapittel en de burgerlijke overheid van Hoogstraten. De overbrenging naar Hoogstraten lag voor de hand omdat de graaf van Hoogstraten, Frans-Paul de Lalaing, een neef was van Ambrosius van Horne. Overigens zullen overwegingen van materiële aard, niet vreemd zijn geweest aan de pogingen van het burgerlijk bestuur van Hoogstraten om de doeken daarheen over te brengen. Op tweede pinksterdag 1652 kwamen de Heilig Bloeddoeken in Hoogstraten aan , waar ze eerst in de kerk van het begijnhof en daags daarna in de Sint Catharinakerk werden gedeponeerd. De Sint Catharinakerk van Hoogstraten, België. Aan het akkoord was wel een aantal voorwaarden verbonden zoals de tijdelijkheid van de bewaring in Hoogstraten, de bewaring van de offergaven, de jaarlijkse verdeling van de offergaven en de vrijheid van de graaf om steeds een nieuw akkoord te sluiten met Hoogstraten. Spoedig blijkt, dat de intenties van beide partijen niet enkel vroom waren. In Hoogstraten had het gemeentebestuur vooral de aanzienlijke offergaven voor ogen, die in Boxtel met de verering van het Heilig Bloed gepaard waren gegaan. Wat de baron van Boxtel betreft: Ambrosius staat dan wel bekend als een groot en edel heer, die trouw was aan kerk en vorst, maar het verhinderde hem niet dat hij uit de transactie met de Heilig Bloeddoeken munt probeerde te slaan. Zo heeft hij zich 700 gulden laten schenken voor de restauratie van zijn huis hotel de Hornes in Brussel. Het kapittel van Hoogstraten beseffende dat vanuit kerkrechtelijk standpunt bezwaren konden rijzen tegen de bepaling terzake de verdeling van de offergaven, legde de zaak voor aan een professor in de godgeleerdheid in Antwerpen. Deze theoloog antwoordt dat het akkoord ongeoorloofd is, dat de heer van Boxtel niet over de Heilig Bloeddoeken kan beschikken omdat ze niet aan hem toebehoorden, maar aan de kerk, waar ze werden bewaard en dat deze heer zich zonder onrechtvaardigheid en heiligschennis te plegen het recht niet kan aanmatigen deze relikwieën naar goeddunken over te brengen of tot zich te nemen en over de helft van de offergaven te beschikken, ook al is dat voor goede werken. Met dit stuk in de hand toog de deken van Hoogstraten op 8 maart 1653 naar het vicariaat te Antwerpen, dat bij decreet van dezelfde dag de overeenkomst met Boxtel vernietigde. Merkwaardig is dat ondanks de vernietiging van de overeenkomst deze toch wordt gehandhaafd, diverse punten van de overeenkomst blijven geldig en worden zelfs nader uitgewerkt. Zo stemt het vicariaat van Antwerpen in april 1653 in met de verdeling van de offers in gelijke delen voor Hoogstraten en Boxtel. Er bleef onenigheid over de verdeling van de offers tussen Boxtel en Hoogstraten. Zo klaagde het Boxtels kapittel bij de bisschop van Antwerpen onder meer over het groot aantal offerblokken dat in de kerk van Hoogstraten was opgesteld, waardoor de opbrengst van de grote offerkist werd benadeeld. De bisschop verordende dat ook op de opbrengst van de kerkschaal de verdeling in twee helften moest worden toegepast en dat de offerblokken daags voor Drievuldigheidszondag geledigd moesten worden en dat de daarin tijdens de het Heilig Bloedoctaaf gedeponeerde gaven voor verdeling in aanmerking kwamen. Ook de offerblok bij het Heilig Sacramentsaltaar zou jaarlijks geledigd worden en de inhoud worden verdeeld.

De verblijfplaatsen van de Heilig Bloeddoeken.

 

Daar het volgens de meeste oude geschiedschrijvers, die over het Heilig Bloedwonder hebben geschreven als vaststaand moet worden beschouwd dat het wonder heeft plaats gehad in de kerk van de parochie Sint Petrus te Boxtel, mag men veronderstellen dat die kerk ook met alle zorg de relikwieën binnen haar muren zal hebben bewaard zo lang men die daar veilig achtte. Dit is ook werkelijk geschied, daarvoor kunnen verschillende bewijzen worden aangehaald. Op 3 juli 1615 werd het kapittel van Boxtel gevisiteerd door Nicolaas Zoësius, bisschop van ’s-Hertogenbosch, en werd het eerste ondervraagd Petrus Bresserus, de oudste kanunnik, 69 jaar, die vanaf 1580 in Boxtel resideerde. Omtrent de relikwie  van het Heilig Bloed getuigde hij dat hij die ook bezat met toestemming van de heren van het kapittel, maar dat niet allen wisten waar ze bewaard werden en het slechts aan weinigen bekend was gemaakt. Uit een predikatie, gehouden tot de gelovigen bij de vertoning van het Heilig Bloed in 1620 blijkt echter duidelijk dat de relikwie werd bewaard in de kerk. Bij een visitatie van het Kapittel van Boxtel in 1628 door Michael Ophovius, bisschop van Den Bosch, bleek dat de relikwie van het Heilig Bloed toen werd bewaard te ’s-Hertogenbosch in een klooster op de Uilenburg. Het is aan te nemen, zo schrijft Dorenbosch, dat de bloeddoeken na de val van ‘s’-Hertogenbosch in 1629 bewaard zijn gebleven op kasteel Stapelen en wel in de Sint Joriskapel, die eerst veel later als Heilig Bloedkapel zou worden aangeduid.

 

Kasteel Stapelen met kapel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kasteel Stapelen met Ridderzaal en kapel.

 

 

Duidelijk is dat na 1648 Boxtel niet meer voor de veiligheid van de Heilig Bloeddoeken kon instaan. De baanderheer van Boxtel, Ambrosius van Horne, heeft er voor zorg gedragen dat de doeken in overleg met de plaatselijke geestelijkheid werden weggevoerd uit Boxtel.

Men ging er van uit dat alleen buiten de grenzen van de Republiek veiligheid voor de doeken was te vinden. Tussen 1648 en 1652 werden zij overgebracht naar de premonstratenzer Sint Michielsabdij  in Antwerpen.

Vanuit Hoogstraten (België) werden nu stappen ondernomen om de Heilig Bloeddoeken daar onder te brengen. Op 2 mei 1652 geeft Ambrosius van Horne volmacht aan Willem van Hamme, kanunnik van de kathedrale kerk van Onzelievevrouw te Antwerpen om een akkoord te sluiten met de heren van het Kapittel en de burgerlijke overheid van Hoogstraten. De overbrenging naar Hoogstraten lag voor de hand omdat de graaf van Hoogstraten, Frans-Paul de Lalaing, een neef was van Ambrosius van Horne. Overigens zullen overwegingen van materiële aard, niet vreemd zijn geweest aan de pogingen van het burgerlijk bestuur van Hoogstraten om de doeken daarheen over te brengen. Op tweede pinksterdag 1652 kwamen de Heilig Bloeddoeken in Hoogstraten aan , waar ze eerst in de kerk van het begijnhof en daags daarna in de Sint Catharinakerk werden gedeponeerd.

 

Sint Catharinakerk, Hoogstraten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Sint Catharinakerk van Hoogstraten, België.

 

 

Aan het akkoord was wel een aantal voorwaarden verbonden zoals de tijdelijkheid van de bewaring in Hoogstraten, de bewaring van de offergaven, de jaarlijkse verdeling van de offergaven en de vrijheid van de graaf om steeds een nieuw akkoord te sluiten met Hoogstraten. Spoedig blijkt, dat de intenties van beide partijen niet enkel vroom waren. In Hoogstraten had het gemeentebestuur vooral de aanzienlijke offergaven voor ogen, die in Boxtel met de verering van het Heilig Bloed gepaard waren gegaan. Wat de baron van Boxtel betreft: Ambrosius staat dan wel bekend als een groot en edel heer, die trouw was aan kerk en vorst, maar het verhinderde hem niet dat hij uit de transactie met de Heilig Bloeddoeken munt probeerde te slaan. Zo heeft hij zich 700 gulden laten schenken voor de restauratie van zijn huis hotel de Hornes in Brussel. Het kapittel van Hoogstraten beseffende dat vanuit kerkrechtelijk standpunt bezwaren konden rijzen tegen de bepaling terzake de verdeling van de offergaven, legde de zaak voor aan een professor in de godgeleerdheid in Antwerpen. Deze theoloog antwoordt dat het akkoord ongeoorloofd is, dat de heer van Boxtel niet over de Heilig Bloeddoeken kan beschikken omdat ze niet aan hem toebehoorden, maar aan de kerk, waar ze werden bewaard en dat deze heer zich zonder onrechtvaardigheid en heiligschennis te plegen het recht niet kan aanmatigen deze relikwieën naar goeddunken over te brengen of tot zich te nemen en over de helft van de offergaven te beschikken, ook al is dat voor goede werken. Met dit stuk in de hand toog de deken van Hoogstraten op 8 maart 1653 naar het vicariaat te Antwerpen, dat bij decreet van dezelfde dag de overeenkomst met Boxtel vernietigde. Merkwaardig is dat ondanks de vernietiging van de overeenkomst deze toch wordt gehandhaafd, diverse punten van de overeenkomst blijven geldig en worden zelfs nader uitgewerkt. Zo stemt het vicariaat van Antwerpen in april 1653 in met de verdeling van de offers in gelijke delen voor Hoogstraten en Boxtel.

Er bleef onenigheid over de verdeling van de offers tussen Boxtel en Hoogstraten. Zo klaagde het Boxtels kapittel bij de bisschop van Antwerpen onder meer over het groot aantal offerblokken dat in de kerk van Hoogstraten was opgesteld, waardoor de opbrengst van de grote offerkist werd benadeeld.

De bisschop verordende dat ook op de opbrengst van de kerkschaal de verdeling in twee helften moest worden toegepast en dat de offerblokken daags voor Drievuldigheidszondag geledigd moesten worden en dat de daarin tijdens de het Heilig Bloedoctaaf gedeponeerde gaven voor verdeling in aanmerking kwamen. Ook de offerblok bij het Heilig Sacramentsaltaar zou jaarlijks geledigd worden en de inhoud worden verdeeld.